PROGRAMMAWET VAN 25 DECEMBER 2017: OVERZICHT VAN DE SOCIAALRECHTELIJKE WIJZIGINGEN
Gepubliceerd op 5 januari 2018Op 25 december 2017 werd een Programmawet (hierna « de Wet») aangenomen door de Kamer en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 december. Naast de wijzigingen op fiscaal vlak bevat deze Wet ook verschillende maatregelen met betrekking tot het sociaal recht en het sociale zekerheidsrecht.
De vijf belangrijkste sociaalrechtelijke wijzigingen waar we hieronder nader op ingaan, zijn de volgende:
- de verhoging van de bijzondere sociale zekerheidsbijdrage voor de aanvullende pensioenen;
- de uitbreiding van de flexi-jobs naar de sectoren van de handel en tot de gepensioneerden;
- de invoering van een nieuwe winstpremie op de uitkeerbare winsten ten voordele van de werknemers;
- de invoering van een activeringsbijdrage in geval van vrijstelling van prestaties van werknemers met behoud van loon;
- de invoering van een responsabiliseringsbijdrage op het vlak van tewerkstelling van deeltijdse werknemers.
I. de verhoging van de bijzondere sociale zekerheidsbijdrage voor de aanvullende pensioenen
Begin 2012 werd een bijzondere sociale zekerheidsbijdrage ingevoerd, de « Wijninckx-bijdrage », die 1,5% bedroeg op de stortingen van werkgevers voor de opbouw van een aanvullend pensioen voor werknemers. Deze bijdrage werd ingevoerd om te strijden tegen de « hoge aanvullende pensioenen » die soms een verkapte bezoldiging maskeerden. Deze Wijninckx-bijdrage, verschuldigd bovenop de gewone patronale bijdrage van 8,86%, is van toepassing wanneer voor een werknemer de som van de patronale bijdragen en/of premies voor de opbouw van een aanvullend pensioen de drempel overschrijdt van 30.000 euro per jaar (geïndexeerd bedrag voor 2017: 31.836,00 EUR). De werkgever moet dus voor elk bijdragejaar nagaan of deze drempel is overschreden voor de welbepaalde werknemer en als dit het geval is, deze bijzondere bijdrage betalen op dat deel dat dit bedrag overschrijdt. Zowel de bedragen betaald door de werkgever als deze betaald door de werknemer worden in rekening genomen om te bepalen of de drempel van 30.000 euro al dan niet is overschreden, maar de bijzondere bijdrage wordt enkel berekend op het deel van de bijdragen dat de drempel overschrijdt en dat betaald wordt door de werkgever. Voor zelfstandigen geldt een gelijkaardig stelsel.
De Wet verdubbelt het percentage van de bijzondere bijdrage van 1,5% naar 3% op 1 januari 2018.
Bovendien zal overeenkomstig de wet van 30 september 2017 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken het vast bedrag van 30.000 euro vanaf 1 januari 2019 vervangen worden door « een pensioendoelstelling », per werknemer. De bijdrage zal dus verschuldigd zijn wanneer op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar de som van het wettelijk pensioen en het aanvullend pensioen van een werknemer het maximaal bedrag van « de pensioendoelstelling » overschrijdt. Deze pensioendoelstelling is gelijk aan het maximaal bedrag van de pensioenen van de openbare sector vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk. Vanaf die datum zal de bijzondere bijdrage verschuldigd zijn op het totaal bedrag van de patronale bijdragen – en niet enkel meer op dat deel van de bijdragen dat 30.000 euro overschrijdt –, indien de som van het aanvullend pensioen en van het wettelijk pensioen de pensioendoelstelling overschrijdt.
II. DE UITBREIDING VAN DE FLEXI-JOBS NAAR DE SECTOREN VAN DE HANDEL EN tot DE GEPENSIONEERDE WERKNEMERS
Eind november 2015 heeft de wetgever het concept van « flexi-job » geïntroduceerd, dat in eerste instantie beperkt werd tot de horecasector. Dankzij dit systeem kunnen degenen die reeds een hoofdactiviteit uitoefenen (overeenstemmend met een 4/5 tewerkstelling) in een horecazaak werken en een niet baremiek nettoloon ontvangen dat tussen partijen wordt overeengekomen, maar onderworpen is aan een wettelijk minimum bepaald voor het flexiloon (minimum 9,18 euro/uur), vermeerderd met het flexivakantiegeld (7,67 % van het flexiloon).
Dit nettoloon wordt vrijgesteld van belastingen en er is een bijzondere sociale werkgeversbijdrage van 25% verschuldigd. De werknemer houdt uit een flexi-job een hoger netto inkomen over dan uit een normale tewerkstelling en de werkgever geniet van een lagere totale kostprijs.
De Regering heeft beslist om de mogelijkheid van flexi-jobs vanaf 1 januari 2018 uit te breiden naar de sectoren van de handel, zowel voor wat betreft de kmo’s als voor wat betreft de warenhuizen, het gaat om de voedingssector, de detailhandel of nog de sector van het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen (de Wet stelt een gedetailleerde lijst op van de betrokken sectoren).
De Regering heeft eveneens beslist deze gunstige mogelijkheid uit te breiden tot de gepensioneerde werknemers (met uitsluiting van wie geniet van een overgangsuitkering), die in het verleden ook reeds ruimschoots aan de financiering van de sociale zekerheid hebben bijgedragen.
III. DE INVOERING VAN EEN NIEUWE WINSTPREMIE OP DE UITKEERBARE WINSTEN
De Regering wenst de koopkracht te verbeteren en de ontwikkeling van ondernemingen te bevorderen. Op grond van deze overwegingen heeft zij een maatregel voorgesteld waardoor werkgevers aan hun loontrekkende werknemers een premie kunnen toekennen op de uitkeerbare winsten van het boekjaar, de « winstpremie », die zowel op fiscaal als sociaal vlak aantrekkelijk is: de werknemer betaalt een solidariteitsbijdrage van 13,07% op het bedrag van de premie en een belasting van 7% (belasting gelijkgesteld met inkomstenbelasting), terwijl voor de werkgever de premie beschouwd wordt als een verworpen uitgave en dus onderworpen wordt aan de vennootschapsbelasting (29% voor 2018).
Via deze premie, die hetzij een forfaitair bedrag vertegenwoordigt, hetzij een percentage van het loon of van de uitkeerbare winst zullen werkgevers op eenvoudige en flexibele wijze hun werknemers kunnen belonen. Aan alle werknemers kan een identieke winstpremie worden toegekend of er kan ook geopteerd worden voor een gecategoriseerde premie. De winstpremie kan in geen geval ter vervanging van verloning worden gebruikt.
Deze premie zal toegekend kunnen worden vanaf 1 januari 2018 (boekjaar 2017). Het totaal toegekend bedrag mag de maximale drempel van 30% van de brutoloonmassa ten laste van de werkgever niet overschrijden.
IV. DE INVOERING VAN EEN ACTIVERINGSBIJDRAGE IN GEVAL VAN VRIJSTELLING VAN PRESTATIES MET LOONBEHOUD
De invoering van een activeringsbijdrage spruit voort uit de toenemende praktijk waarbij oude werknemers worden vrijgesteld van prestaties, hun loon geheel of gedeeltelijk blijven ontvangen en buiten het mechanisme van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag vallen. Deze tendens bestaat eruit deze oude werknemers thuis te laten en ze blijven te betalen, eerder dan ze aan te moedigen om zich te heroriënteren. Om deze tendens tegen te gaan, stelt de Wet vanaf 1 januari 2018 een activeringsbijdrage in ten laste van werkgevers, voor werknemers vrijgesteld van prestaties na 28 september 2017.
Deze bijzondere bijdrage is verschuldigd i) wanneer een werknemer geen enkele prestatie levert gedurende een volledig kwartaal bij dezelfde werkgever, met uitsluiting van de wettelijke schorsingen (arbeidsongeschiktheid, jaarlijkse vakantie, etc.), en (ii) in het geval van vrijstelling van prestaties tijdens de opzegperiode.
Het percentage van de activeringsbijdrage zal worden bepaald in functie van de leeftijd van de werknemer op het ogenblik dat hij wordt vrijgesteld van prestaties en zal constant blijven tot de wettelijke pensioenleeftijd (volgens een schaal gaande van 20% van het brutokwartaalloon van een werknemer jonger dan 55, met een minimum van 300 euro, tot 10% voor wie ouder is dan 62 jaar op het ogenblik van de toekenning van de vrijstelling, met een minimum van 225,60 euro).
In de Wet zijn voor bepaalde gevallen verminderingen en vrijstellingen van deze bijdrage opgenomen bijvoorbeeld wanneer de werknemer verplicht is een door de werkgever georganiseerde opleiding te volgen.
V. de invoering van een responsabiliseringsbijdrage op het vlak van tewerstelling van deeltijdse werknemers
In de Programmawet van 22 december 1989 is de wettelijke verplichting opgenomen waarbij de deeltijdse werknemer bij voorrang recht heeft op het bekomen van een voltijdse of deeltijdse betrekking die vacant is verklaard in de onderneming wanneer hij hiervoor een aanvraag heeft ingediend.
Met het oog op een betere naleving van deze verplichting wanneer de aanvraag tot het bekomen van een vacante betrekking werd ingediend door een deeltijdse werknemer met behoud van rechten en die geniet van een inkomensgarantie-uitkering, werd een responsabiliseringsbijdrage ingesteld ten laste van de werkgever die dit voorrangsprincipe niet naleeft. Deze bijdrage bedraagt 25 euro per werknemer en blijft verschuldigd zolang de wettelijke verplichting niet wordt nageleefd.
De responsabiliseringsbijdrage zal van toepassing zijn op de contracten afgesloten vanaf 1 januari 2018 en zal bestemd zijn voor het RSZ-Globaal Beheer van de werknemers. De controle op het al dan niet voorkomen van beschikbare bijkomende uren zal gebeuren op basis van de RSZ-aangiften.